Afrika-dag. Een jaarlijks terugkerende happening voor hulp- en kredietverleners. Een dag met key-note speakers, break-out sessions, een info-markt en de onvermijdelijke zang en dans. Het is druk in het congrescentrum. Afrika is in. Ik heb de hele ochtend in diverse benauwde zaaltjes doorgebracht en ben nu onderweg naar de boekenstalletjes. Joost heb ik al een poosje niet meer gezien als ik hem ineens hoor roepen: ‘Crooltje!! Crooltje!! Kom ‘ns. Ik wil je even aan iemand voorstellen.’
Ik stop met slenteren en draai me om.
Het is ‘m. Onmiskenbaar, geen twijfel mogelijk. Zijn pluizige krulletjes zijn dun en grijs geworden, hij oogt wat zwaarder, maar verder is hij geen steek veranderd.
‘Kijk! Dit is B. B., dit is Carola. B. heeft heeeel veel ervaring als fondsenwerver, voor precies ons soort projecten. En hij wil dolgraag voor ons aan de slag. Goed hè!?’ Joost staat bijna te stuiteren.
Mijn hoofd suist en bonkt, mijn knieën zijn van gummi. Duizend vishaakjes aan de binnenkant van mijn huid en de man met de hengel denkt dat ie beet heeft. Zo’n gevoel van even moeten zitten. Hoofd tussen je knieën, ijs in je nek totdat je het leven langzaam terug voelt komen.
Ik ben terug in U. en sta onder de douche. Heet water valt op mijn hoofd. De stralen zijn zacht. Te zacht. Zo gaat het er natuurlijk nooit af. Wat als het er echt nooit meer af gaat? Als ik altijd zal voelen dat het er zit? Staalwol, met van die roze zeep er in. Ja, daarmee moet het lukken. Ik zet de kraan nog iets heter en schrob voor mijn leven.
Weer in mijn kamer. B. ligt op zijn rug in de twijfelaar die ik van mijn oma heb gekregen. Hij heeft een sigaret voor me aangestoken. Eerder lag ik naast hem, op mijn zij. Ik sliep, hij blijkbaar niet. Ik werd wakker en voelde iets warms langs mijn dij naar het laken lopen. ‘Sorry. Het gebeurde ineens. Je vindt het toch niet erg hè?’
Ik kijk naar de man die voor me staat. Hij is bezig zijn mond open te doen. Ongetwijfeld om iets te gaan zeggen als ‘Hee Carola!! Wat ontzettend leuk om jou weer tegen te komen. Hoe lang geleden is dat? Twintig jaar? Vijfentwintig? Je bent geen steek veranderd. Mooie, lieve vrouw.’
Ik zit op de harde stenen vloer. Mijn handen doen pijn. Joost staat voor me en kijkt me bezorgd aan. Ik probeer normaal te ademen. Dat lukt niet echt. Achter Joost kan ik nog net B. zien. Zijn krulletjes staan alle kanten op, zijn gezicht zit onder het bloed, zijn onderlip is dik en blauw, net als zijn linkeroog, zijn brilletje is nergens te zien. Hij staat een beetje krom. Iemand in een gifgeel hesje duwt hem uit beeld.
Joost komt naast me zitten. Hij schuift voorzichtig zoveel mogelijk naar me toe.
‘Rustig maar. Hij is weg. Kijk ….’ Hij wijst de ruimte voor ons in. Er staan allerlei mensen verbijsterd toe te kijken maar B. is er inderdaad niet bij.
Mijn ademhaling begint weer een beetje normaal aan te voelen. ‘Waar is ie?’
‘Ik denk naar de tandarts, Of misschien wel naar de kaakchirurg. En daarna naar de uroloog. Ik weet het niet. Weg, in ieder geval.’ Joost probeert zijn arm om me heen te leggen maar ik weer hem af.
‘Weet je, ik had ‘m gelijk voor z’n kop moeten rammen, twintig jaar geleden. Waarom heb ik dat in godsnaam niet gedaan?’
Joost slaat nu twee armen stevig om me heen en drukt me in zijn trui.
Ik laat het en huil.