Zijn lunch, of wat daar van over is, schokt de lege ruimte in.
Weldadige warmte verspreidt zich over zijn kruis, snel ingehaald door akelig nat en koud. Hij geeft zich over, het maakt allemaal niet meer uit. Hoelang het ook zou moeten duren, 50 meter, het voelt als eindeloos, mag nog eindelozer, eeuwig. Zijn lief is er, haar mond een begin van glimlach, zijn dochtertje aan de hand, “dag papa” zwaait ze, en blaast een kusje naar zijn vuil-bezwete gezicht. Hun beeld krimpt snel weg, wordt een stip in een razende blur van grijs en bruin. Baksteen van bloed en darmen, omlaag, omlaag. Steeds sneller suist hij langs lucht en muren. Op weg naar het onvermijdelijke, naar de klap die alles goed moet maken.
Zzzlummpfff…..
Hij ligt op zijn rug, doodstil. Dan beweegt hij voorzichtig een voet, een hand, zijn vingers, nog een voet. Hij probeert rechtop te zitten, maar zijn handen zakken weg. Niet alleen zijn handen. Het lijkt of datgene waar hij op gevallen is nu langzaam plaats voor hem maakt, hem in zich opneemt. Allemaal pootjes, op zijn gezicht, z’n armen, in z’n broekspijpen. Hij slaat ze weg, maar ze zijn met te veel, veel te veel. Een zacht ratelende massa schildjes. In de verte klinkt een stem. Hij doet zijn mond open, haalt diep adem. Terwijl de kakkerlakken dankbaar oprukken, hoort hij nog net iemand lachen.
“….dream a little dream of me…….”