Zomer

SONY DSC
Cornelis hield van de zomer. Vooral van deze. Want aan het einde van deze zomer mocht hij voor het eerst naar school. Hij zou dan helemaal tot het einde van het pad door de duinen lopen. Samen met Dorien, zijn grote zus die al in de derde klas zat. Nu was hij daar nog te klein voor. Hij mocht van zijn moeder niet verder dan het hek van buurman Jos. Maar moeder sliep nog. Net als vader. En Dorien. Cornelis had tenminste niemand gezien of gehoord toen hij eerder vanmorgen het huis uitsloop. Vader had hem gisteravond nog gezegd dat hij vandaag maar eens lekker uit moest slapen, maar daar was het veel te mooi weer voor.
Hij was heel stilletjes opgestaan en de trap afgelopen. Zachtjes, maar niet te langzaam, want daar gingen de treden van kraken. Eerst had hij zijn gezicht gewassen en zijn tanden gepoetst. Daarna had hij een paar dikke witte boterhammen met hagelslag gemaakt en een grote beker melk gedronken. De boterhammen had hij, samen met een appel in een grote rode zakdoek gevouwen en die zakdoek had hij weer aan het uiteinde van een lange dunne tak geknoopt. En zo, met de tak over zijn schouder, ging hij op weg. Voorbij het erf van buurman Jos sloeg hij linksaf en wandelde hij de duinen in. Het pad was een diep uitgesleten karrenspoor, waar in het midden en langs de zijkanten hoge graspluimen groeiden. Zijn stappen lieten het droge zand rond zijn voeten omhoog dwarrelen. Hij ging steeds sneller lopen zodat de zandkorrels niet de tijd kregen om terug op de grond te komen. Het leek zo net alsof hij op zandwolkjes liep. Zodra hij tussen de bomen kwam was het over met de pret. Daar was het koel en donker en was het zand bedekt met een dikke laag uitgedroogde dennennaalden. Daar kon je geen wolkjes van maken. Hij ging weer wat langzamer lopen. Een paar eekhoorns zaten elkaar achterna in de dicht op elkaar staande dennenbomen. Al snel kwam hij bij de plek waar een smal graspad naar rechts afboog. Een enorme boomstronk lag midden op het pad. Vreemd, die had er eerder niet gelegen. De stronk was zo groot dat Cornelis er overheen moest klimmen. Hij liep nu het diepste binnenste van het bos in. De bomen waren hier zo hoog, en het waren er zo veel dat het zonlicht er nauwelijks tussendoor kon komen. Het maakte Cornelis niet uit, hij was hier al zo vaak geweest dat hij ook midden in de nacht zijn weg nog wel zou kunnen vinden. Hij kende de manier waarop de wind tussen de bomen door blies, hij wist hoe het bos rook, klonk en voelde. Soms dacht hij dat hij eigenlijk een indiaan was, maar dat kon niet. Hij had nog nooit een indiaan met blond haar en een brilletje gezien. Hij had het een keer aan vader gevraagd, of hij misschien een indiaan was. Vader had heel hard gelachen, hem een klap op zijn schouder gegeven en was verder gegaan met de krant lezen. Cornelis was er daarna maar nooit meer over begonnen.

wordt vervolgd …… denk ik ….. ooit

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *